Vlak voor het zomerreces heeft de Tweede Kamer feitelijk ingestemd met de verlenging van de Nederlandse deelname aan de strijd tegen ISIS. Bij het afsluitende Kamerdebat werd een motie van SGP-leider Van der Staaij aangenomen om te bevorderen dat christenen en andere minderheden zich na verdrijving van ISIS uit de nabij Mosul geleven Ninivévlakte daar opnieuw veilig zouden kunnen vestigen. De bittere realiteit is evenwel dat ISIS nog lang niet uit de woongebieden van Aramese christenen in Irak en Syrië zijn verdreven en dat juist een week voorafgaand aan het genoemde Kamerdebat Aramese christenen massaal moesten vluchten voor een aanval van ISIS op de door hun bewoonde wijken in de nabij Mosul in het oosten van Syrië gelegen stad Hassaka.
Vier maanden eerder waren duizenden Aramese christenen voor ISIS vanuit de Khabour-vallei naar Hassaka gevlucht. 150 Aramese christenen waren bij die aanval ontvoerd en over hun lot is nog steeds niet bekend. In antwoord op destijds gestelde Kamervragen deelt de regering de afschuw van de Kamer over deze ontvoering, maar stelt ze ook met zoveel woorden dat feitelijke bescherming van christenen en andere religieuze minderheden tegen aanvallen van ISIS niet mogelijk is in de opzet van de huidige strijd tegen ISIS. Er was, volgens het antwoord van het kabinet van begin maart 2015, “geen geloofwaardige partner op de grond”. “De bescherming van religieuze minderheden is [wel] een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie”, zo stelt het kabinet in diezelfde brief, maar concrete maatregelen bestaan vooral uit verzoeningsprocessen die pas op langere termijn effect kunnen hebben.
In een aantal door de regering vorige maand aan de Kamer gestuurde brieven ter voorbereiding van het eerdergenoemde Kamerdebat, blijkt die “geloofwaardige partner op de grond” plotseling wel gevonden te zijn, en wel in enkele “tientallen grotere en kleinere strijdgroepen in Syrië die gelden als gematigd [en die zich bevinden] in heel het westelijke deel van het land”. De regering wil niet zeggen om welke strijdgroepen het gaat, maar erkent wel dat er berichten zijn over bondgenoten in de strijd tegen ISIS die steun geven aan “Jaish al-Fatah, een coalitie van acht strijdende groepen (…) zoals Ahrar al-Sham, het aan Al Qaida-gelieerde Jabhat al-Nusra en de aan de Syrische Moslimbroederschap gelieerde Faylaq alSham.” Deze groepen hebben hun belangrijkste basis in het noordwesten van Syrië, met name in de provincie Idlib.
Dat ze “gematigd” worden genoemd en in de media soms gewoon als “rebellen”, komt echter vooral door de vergelijking met ISIS waarin alles als “gematigd” kan gelden. Vergeten wordt dan dat juist door deze groepen en in het door hen beheerste gebied nog vóór de opkomst van ISIS eind april 2013 de Syrisch-Orthodoxe en Grieks-Orthodoxe aartsbisschoppen van Aleppo werden ontvoert, van wie sindsdien elk spoor ontbreekt. Dat geldt ook voor de Jezuïet Paolo Dall’Oglio terwijl een groep Grieks-Orthodoxe nonnen die eveneens in 2013 werd ontvoerd inmiddels is vrijgelaten. In 2014 werd de zich voor verzoening inzettende Nederlandse Jezuïet Frans van der Lugt door “rebellen” in Homs vermoord en werd de Fransciscaan Hanna Jallouf samen met 20 leden van zijn parochie in Qunaya ontvoerd. Dat jaar werden de christelijk Aramese steden Maloula en Sadat en de Armeense grensstad Kessab door jidahistische strijdgroepen (kortstondig) ingenomen waarbij de bevolking werd verdreven en hun bezittingen en godshuizen werden vernield. En recent werden de priester Jacques Mourad en de Franciscaan Dhiya Aziz ontvoerd. Dit gebeurde allemaal in het door de “gematigde strijdgroepen” beheerste westen en noordwesten van Syrië.
Naar aanleiding Kamervragen over de ontvoering van Jacques Mourad (die gesteld werden op basis van door de Aramese Beweging voor Mensenrechten aan de Kamer aangereikte informatie) stelde de regering er alles aan te doen om de religieuze minderheden in Syrië en Irak te beschermen, maar het antwoord op de vraag of “de internationale gemeenschap in actie [komt] voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?” bleef ze schuldig. De erkenning dat door Nederland en haar bondgenoten binnen de internationale coalitie gesteunde strijdgroepen zich hieraan schuldig (kunnen) maken en hierop aangesproken dienen te worden, lijkt ons een eerste stap naar een meer bevredigend antwoord.