Enschede, 21 november 2014
Met hun vertrek uit de PvdA-fractie hebben de Tweede Kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk ongetwijfeld onbedoeld de nodige aandacht in de media veroorzaakt voor ‘de lange arm’ van Turkije en de diverse rapporten die daar recent over zijn verschenen en die tot dusverre niet de voorpagina’s hebben gehaald. In de brief van eind september waarmee hij het rapport “Turkse islam; Actualisatie van kennis over Turkse religieuze stromingen en organisatie in Nederland” naar de Tweede Kamer stuurt, schrijft minister Lodewijk Asscher dat hij meer zicht probeert te krijgen “op de ambities en invloed vanuit de Turkse overheid richting Turkse diaspora”. Volgens hem “lijkt de druk en invloed vanuit Turkije en de Turkse overheid onverminderd groot te zijn.” In een artikel “de Turkse arm reikt verder” in de Wegenerkranten wordt de directeur van het Turkije Instituut in Leiden, Lily Sprangers, aangehaald wanneer ze zegt dat de Turkse diplomatie de Turken in Nederland inzet voor haar eigen belang om haar invloed in Europa uit te breiden en een machtig land te worden.
In de bovengenoemde Kamerbrief deelt minister Asscher de Kamer mee dat hij “met mijn collega van Buitenlandse Zaken na zal gaan hoe de informatie over de invloed die de Turkse regering op uit Turkije afkomstige Nederlanders kan intensiveren. En in een diezelfde dag geschreven brief bij het rapport ‘De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen’ schrijft hij dat de buitenlandse financiering van in Nederland plaatsvindende activiteiten Nederland ook een titel en instrument geven om “in het diplomatieke verkeer het gesprek aan te gaan over wat in Nederland toelaatbaar is en wat zeker niet”. Hij onderschrijft de stelling uit het rapport dat het noodzakelijk is om “de behartiging van het ‘nationaal belang’ breder te definiëren dan alleen in economische termen”.
Die collega van Buitenlandse Zaken, sinds begin deze maand minister Bert Koenders, schrijft echter op 4 november nog in zijn schriftelijke beantwoording van Kamervragen over de begroting Buitenlandse Zaken: “In de Europese regio investeert Nederland veel in de relaties met Polen en Turkije. (…) Turkije is een opkomende markt in de regio en een belangrijke strategische partner. Waar mogelijk biedt Nederland Turkije steun (Patriot-missie, financiële assistentie bij vluchtelingenopvang) en waar nodig wordt gesproken over zaken die raken aan specifieke Nederlandse belangen (migratie, integratie, veiligheidsbeleid).” Het economische belang staat bij deze minister dus voorop, gevolgd door het geopolitieke en de door minister Asscher genoemde belangen volgen pas op de derde plaats.
Waar dit toe leidt hebben we als Aramese Beweging voor Mensenrechten het afgelopen jaar een aantal keren mogen ervaren. Of het nu ging om aanwijzingen van Turkse betrokkenheid bij de ontvoering van twee Aramese bisschoppen van Aleppo, om de aanval op de in Syrië liggende Armeense stad Kessab, de training en bewapening (actief dan wel passief) van in Syrië strijdende rebellen, inclusief ISIS, de affaire over de Turkse aanvalsplannen op Syrië onder een ‘valse vlag’-vlagvoorwendsel … Steevast was het antwoord van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Frans Timmermans, dat hij hier uitgebreid met zijn Turkse collega over had gesproken en dat uit die gesprekken niets bleek dat de genoemde “geruchten” ondersteunde. En dat we begrip moesten hebben voor de precaire situatie waarin Turkije zich bevond.
Wat de minister “geruchten” noemde, waren overigens van uitgebreide bewijzen en aanwijzingen voorziene beschuldigingen in Turkse en internationale media die ook door de grootste oppositiepartij in Turkije, CHP, nota bene een zusterpartij van Timmermans eigen PvdA, met enige regelmaat naar voren werden gebracht. En wat betreft het begrip voor de positie van Turkije: in de Volkskrant van 15 november uitten een aantal PvdA-Tweede Kamerleden hun teleurstelling over het gebrek aan respect en empathie bij het tweetal, “Terwijl wij altijd de helpende hand hebben geboden als er wat was.” Het geeft een aardig kijkje in de politieke keuken, zeker in combinatie met de onverholen sympathie die de twee inmiddels vertrokken PvdA-fractieleden voor de zeer omstreden Turkse president Erdogan hebben. Zou de grote afwezigheid van de PvdA-Tweede Kamerfractie en van de hele Nederlandse regering bij de opening afgelopen voorjaar in Almelo van het monument dat herinnert aan de Armeense Genocide en dat leidde tot heftige protesten uit de conservatief-religieuze Turkse kringen waar ook Kuzu en Öztürk toe behoorden ook iets met dat begrip voor de precaire positie van Turkije te maken hebben?
Vanuit een brede oppositie (CDA, SP, PVV, ChristenUnie en SGP) zijn naar aanleiding van deze demonstratie al diverse Kamervragen gesteld naar de betrokkenheid van de Turkse overheid bij deze demonstratie in Almelo en werd ook voorgesteld om hiervan een eerste casus te maken in de door minister Asscher voorgestelde aanpak om deze betrokkenheid bloot te leggen. Als Aramese Beweging voor Mensenrechten zouden we daar nog aan toe willen voegen om ook de invloed van de Turkse op het Nederlandse buitenlandbeleid te laten onderzoeken.
Aziz Beth Aho – voorzitter Aramese Beweging voor Mensenrechten (ABM)